Gebruik ‘kennisrijke instructietaal’

Gebruik ‘kennisrijke instructietaal’

Leerkrachten gebruiken (als het goed is) tijdens de les ‘schooltaal’ in plaats van ‘spreektaal’. Maar wat is het verschil en waarom is dit onderscheid relevant? In dit artikel duidt Theo Wildeboer het gebruik van ‘kennisrijke instructietaal’ en de betekenis ervan voor ‘dieper leren’.

Auteurs: drs. Theo Wildeboer
Download het artikel

Leerkracht 1

“Dag allemaal, we gaan praten over rupsen. Dit zijn eigenlijk baby-vlinders. Later veranderen ze helemaal en worden ze echt supermooi! Rupsen komen uit een klein eitje op een blad. Ze willen niet zomaar alles eten. Ze eten alleen bepaalde bladeren. Ze eten veel, worden snel groter en moeten soms hun te klein geworden jasje uitdoen om nog groter te worden. Dit doen ze een paar keer totdat ze klaar zijn om zich te verstoppen in een klein huisje. Daarbinnen veranderen ze echt in een vlinder. Zullen we samen eens kijken hoe dit allemaal werkt en waarom rupsen best wel ‘cool’ zijn?” 

Leerkrachten gebruiken tijdens de les ‘schooltaal’ in plaats van ‘spreektaal’. 

Leerkracht 2

“Goedemorgen iedereen, vandaag duiken we in de fascinerende wereld van rupsen. Rupsen veranderen in vlinders, dat weten jullie misschien al. Dat ‘veranderen’ noemen we ook wel ‘metamorfose’. Ons avontuur begint bij het begin: de geboorte van de rups uit een minuscuul eitje, heel zorgvuldig door de moedervlinder afgezet op een specifiek blad. Rupsen zijn namelijk heel kieskeurig wat hun voedsel betreft; ze voeden zich alleen met bepaalde bladeren, die belangrijk zijn voor hun groei en ontwikkeling. De rupsen groeien in een verbazingwekkend tempo. Het gevolg is dat ze meerdere malen hun huid moeten afwerpen die anders veel te krap zou gaan worden. Dit noemen we ‘vervelling’. Als de rups groot genoeg is, weeft hij een cocon om zichzelf heen. Binnen de beschermde omgeving van deze cocon vindt de daadwerkelijke metamorfose plaats: de transformatie van rups naar vlinder. Nou, dat klinkt misschien allemaal best een beetje ingewikkeld, maar ik ga het allemaal uitleggen hoor, en dan weet ik zeker dat jullie het begrijpen en verrast zullen zijn door deze bijzondere wezentjes.”

In bovenstaande voorbeelden zien we twee leerkrachten die ieder op hun eigen manier het onderwerp ‘van rups naar vlinder’ bij hun leerlingen introduceren. Het taalgebruik van leerkrachten laat duidelijke verschillen zien in stijl, woordkeuze en benadering van het onderwerp. In dit artikel wil ik stilstaan bij het gebruik van ‘kennisrijke instructietaal’ en de betekenis ervan duiden voor het ‘dieper leren’ van leerlingen. Het onderwerp is ‘hot’, omdat steeds duidelijker wordt dat er een directe relatie moet worden verondersteld tussen (het niveau van) begrijpend kunnen lezen en ‘kennis van de wereld’.

Bied waar mogelijk visuele ondersteuning bij nieuwe woorden.

TAALGEBRUIK IN DE LES

De eerste leerkracht gebruikt een toegankelijke, bijna informele stijl. Woorden als ‘baby-vlinders, ‘echt supermooi’ en ‘cool’ maken de informatie laagdrempelig en relateren deze aan de belevingswereld van de leerlingen.

De tweede leerkracht hanteert formeler taalgebruik en hanteert specifiekere terminologie zoals ‘metamorfose’, ‘minuscuul eitje’ en ‘vervelling’. Deze benadering wijst op een streven naar precisie en educatieve diepgang, vermoedelijk met de bedoeling om leerlingen niet alleen uit te dagen, maar ook intellectueel te verrijken.

De introductie van de eerste leerkracht is daarnaast eenvoudiger. Deze leerkracht gebruikt minder technische termen. De tweede leerkracht introduceert meer complexe ideeën en vaktermen, wat een dieper inzicht in het onderwerp bevordert. Dit is vooral passend voor leerlingen die al wat kennis hebben of ouder zijn. De lat wordt vanaf het begin hoog gelegd. De eerste leerkracht spreekt ook directer tot de leerlingen (‘Zullen we samen eens kijken …’), wat een meer persoonlijke en betrokken toon creëert. De tweede leerkracht gebruikt een onderwijzende toon die wat meer autoriteit en kennis uitstraalt, wat respect voor het onderwerp en de leerervaring benadrukt.

Beide leerkrachten gebruiken visualisaties, maar op verschillende manieren. Leerkracht 1 neigt meer naar een verhalende, beeldende beschrijving (‘baby-vlinders’, ‘te klein geworden jasje’), terwijl de tweede leerkracht meer de nadruk legt op het wetenschappelijke proces met termen als ‘metamorfose’ en ‘cocon’, wat de verbeelding prikkelt door nieuwsgierigheid op te wekken naar wetenschappelijke feiten.

Samenvattend, de eerste leerkracht richt zich meer op het creëren van enthousiasme en een emotionele connectie met het onderwerp door gebruik te maken van eenvoudige, relaterende taal. De tweede leerkracht benadert het onderwerp met een focus op educatieve diepgang, precisie en het stimuleren van intellectuele nieuwsgierigheid door het gebruik van vakspecifieke terminologie en een formelere toon.

Beide leerkrachten gebruiken visualisaties, maar op verschillende manieren.

Schooltaal versus spreektaal

Leerkrachten gebruiken (als het goed is) tijdens de les ‘schooltaal’ in plaats van ‘spreektaal’. Maar wat is het verschil en waarom is dit onderscheid relevant?

Om te beginnen: schooltaal en spreektaal dienen verschillende doelen. Waar schooltaal, of academische taal gericht is op het overbrengen van gespecialiseerde kennis op een gestructureerde en precieze manier (sluitende definities) faciliteert spreektaal alledaagse communicatie en sociale interactie. Academische taal kenmerkt zich daarom ook door complexere zinsstructuren en het gebruik van vakspecifieke terminologie, terwijl spreektaal veel informeler is, met kortere (doe)zinnen en alledaags woordgebruik inclusief slang en idiomatische uitdrukkingen.

Daarnaast is het onderscheid ook merkbaar in de houding ten opzichte van subjectiviteit. In een academische tekst wordt meer gestreefd naar objectiviteit en nuance, terwijl spreektaal persoonlijke meningen en emoties zonder een strikte onderbouwing toe laat. En hier zit dan ook meteen het probleem. Nieuwe lesstof is vaak complex doordat kennis hiërarchisch geordend is en samenhangt met heel veel andere onderwerpen. Spreektaal snijdt de mogelijkheid af om deze complexiteit te ervaren, te onderzoeken en je eigen te maken.

In een bijzonder lezenswaardig artikel in het Tijdschrift Taal betogen taalexpert en hoogleraar Yra van Dijk en leraar Nederlands Marie-José Klaver (2023) hoe funest spreektaal de facto uitwerkt voor het kunnen evalueren, begrijpen, vergelijken en schrijven van langere teksten. “Een goed bedoelde strategie met een averechts effect”, zo concluderen ze. Ze wijzen vooral op methodes voor wereldoriëntatie die er vandaag de dag meer uitzien als stripboeken of glossy tijdschriften, met zeer korte, soms schreeuwerige teksten en een overkill aan afbeeldingen. Doordat de zinnen kort gehouden worden, worden voegwoorden, signaalwoorden en abstracte begrippen vermeden. Het gevolg is dat leerlingen steeds minder goed tekststructuren leren doorzien en het lezen van grotere, meer complexere teksten voor hen een steeds grotere opgave wordt met alle gevolgen van dien, bijvoorbeeld voor de overstap naar het voortgezet onderwijs.

ONDERZOEK

Hart en Risley (1995) hebben laten zien hoe belangrijk het is voor kinderen om al vroeg met veel woorden in aanraking te komen. Het is namelijk bewezen dat kinderen die veel academische woorden kennen het beter doen op school, vooral met lezen en stellen. Als je al veel woorden kent, snap je sneller wat er in teksten staat en kun je gemakkelijker je eigen ideeën verwoorden en opschrijven. Ook helpt een grote woordenschat je om nieuwe onderwerpen sneller te doorgronden omdat je die nieuwe informatie kunt koppelen aan wat je al weet (voorkennis). Woordkennis is dus een voorwaarde voor schoolsucces. 

De rol van een rijke taalomgeving in het onderwijs is ook heel belangrijk. Dit gaat vooral over hoe leerkrachten in de klas praten. Als leraren veel verschillende woorden gebruiken en leerlingen uitdagen om nieuwe woorden te leren en te gebruiken, helpt dit allemaal om de woordenschat van kinderen te vergroten. Leraren kunnen dit doen door vragen te stellen die kinderen aan het denken zetten, door expliciet nieuwe woorden te introduceren tijdens de lessen en door leerlingen aan te moedigen om hun ideeën uit te drukken met een rijke variatie aan woorden. Zulke onderwijsmethoden zijn essentieel om ervoor te zorgen dat alle kinderen, ongeacht hun achtergrond, gelijke kansen krijgen op school. Door in de basisschoolperiode veel aandacht te besteden aan taal, kunnen scholen helpen om de verschillen in kansen tussen kinderen kleiner te maken en ervoor zorgen dat iedereen de kans krijgt om succesvol te zijn op school (Hirsch, 1989; Wexler, 2019).

GEBRUIK RIJKE INSTRUCTIETAAL TIJDENS IEDERE LES

Het integreren van school- of academische taal in de dagelijkse les is dus belangrijk voor de taalontwikkeling en het leren denken van leerlingen. Tot slot van dit artikel volgen enkele praktische voorbeelden die mogelijk kunnen helpen bij het reflecteren op en het verbeteren van het gebruik van academische taal in de klas. Maak leerkrachten bewust van het belang van onderstaande punten door ze hierover te bevragen en hun kennis en ervaring te laten delen met collega’s. 

Wijs op nieuw te leren woorden bij het formuleren en bespreken van het lesdoel

Voorbeeld: Bij de introductie van een nieuw lesdoel wijs ik als leerkracht op nieuwe woorden die in de les aan bod zullen komen. Deze woorden noteer ik alvast op het bord. Ik zeg tegen de leerlingen dat ik aan het einde van de les ga checken of de leerlingen deze nieuwe woorden ook kunnen uitleggen (Schmeier, 2023).

Gebruik taalrijke beschrijvingen tijdens de uitleg

Voorbeeld: Wanneer ik het heb over historische gebeurtenissen, gebruik ik rijke beschrijvingen die de context en sfeer van die tijd weergeven. Ik vertel bijvoorbeeld over de industriële revolutie door de veranderingen in het landschap, de levens van mensen en technologie gedetailleerd te beschrijven, waardoor leerlingen zich een beter beeld kunnen vormen.

Stimuleer de leerlingen om rijke taal te gebruiken als ze antwoorden geven

Voorbeeld: Wanneer leerlingen antwoorden, moedig ik ze aan om volledige zinnen te gebruiken en nodig ik ze uit om nieuwe woorden die we hebben geleerd toe te passen. Bijvoorbeeld, als een leerling zegt: “de plant groeit door licht”, vraag ik de leerlingen om de term ‘fotosynthese’ te gebruiken in hun antwoord.

Bied waar mogelijk visuele ondersteuning bij nieuwe woorden

Voorbeeld: Bij elk nieuw concept of nieuwe term gebruik ik afbeeldingen, diagrammen of video’s om de betekenis te verduidelijken. Bij het introduceren van ‘ecosystemen’ toon ik bijvoorbeeld een afbeelding die de interacties tussen planten, dieren en hun omgeving illustreert.

Creëer een taalrijke omgeving in de groep

Voorbeeld: Mijn klaslokaal is ingericht met woordmuren waarop vakspecifieke terminologie staat, samen met afbeeldingen of korte uitleg. Er is ook een ‘woord van de week’ dat we verkennen en dat relevant is voor onze huidige lessen.

Betrek leerlingen actief bij hun woordenschatontwikkeling

Voorbeeld: Ik organiseer activiteiten waarbij leerlingen in groepjes werken om zinnen te maken met nieuwe woorden, of ik laat ze een klein project doen waarin ze een term moeten onderzoeken en presenteren aan de klas.

Reflecteer zelf regelmatig op het gebruik van academische taal, zoek naar verbeteringen

Voorbeeld: Na elke les neem ik kort de tijd om te reflecteren op hoe effectief ik academische taal heb geïntegreerd. Ik noteer welke strategieën goed werkten en welke aanpassingen nodig zijn voor de volgende lessen. Ook vraag ik soms feedback van collega’s door ze een les bij te laten wonen of mijn lesplannen te delen.

TOT SLOT

Stimuleer leerkrachten kritisch te reflecteren op hun gebruik van rijke instructietaal en te zoeken naar manieren om deze verder te integreren in hun lessen. Het doel is om een evenwicht te vinden waarbij leerlingen worden uitgedaagd en ondersteund in hun taalontwikkeling, zonder dat ze zich overweldigd voelen.

Geraadpleegde literatuur

  • Hart, B., & Risley, T. (1995). Meaningful differences in the everyday experience of young American children. Paul H. Brookes Publishing.
  • Hirsch jr., E.D. (1989). About Cultural Literacy. In H.C. Cassee, & D.J. van der Kaa (Red.), Cultureel Alfabètisme in Nederland. Swets & Zeitlinger.
  • Schmeier, M. (2023). Rijke instructietaal. JSW, 1.
  • Van Dijk, Y., & Klaver, M. (2023). Gemiste kansen en blinde vlekken: drie adviezen voor taal bij wereldoriëntatie. Tijdschrift Taal, 14(23).
  • Wexler, N. (2019). The Knowledge Gap: The Hidden Cause of America’s Broken Education System and How to Fix It. Avery. 

Over de auteur

Drs. Theo Wildeboer is onderwijskundige en traint schoolleiders, ib’ers en leerkrachten bij het effectiever maken van hun lessen. Hij schreef het boek Slim! De 4 sleutels voor een effectieve les en ontwikkelde de Reflectiebox Instructiegedrag, een methodiek om leerkrachten en directeuren in samenspraak te laten reflecteren op de effectiviteit van lessen.


Recommended Posts